Heldendom, kitsch en dierenliefde

 

De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, Milan Kundera

In deze blog/recensie schaamteloos veel ‘how can I make this about me’. Verschillende passages uit een van mijn favoriete romans, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, een meesterwerk van Milan Kundera, koppel ik aan maatschappelijke thema’s die mij bezighouden, vertel ik wat meer over mijzelf en laat ik zien hoe het mij geïnspireerd heeft bij het schrijven van Nocturne voor Messina.

Deze blog bestaat uit drie delen:

Het ‘Wir haben es nicht gewusst’ (Kun je schuldig zijn als je iets niet weet, wat je wel had moeten weten?) was voor mij indertijd, ik las de roman voor de eerste keer toen ik halverwege mijn studie was, een absolute eye-opener. In deze blog koppel ik het aan een recente politieke gebeurtenis, met daarbij ook een kleine hommage aan Mona Keijzer.

 

Kitsch beschrijft Kundera prachtig. ‘Deugen’, maar dan alleen als er camera’s in de buurt zijn en de hele wereld kan zien hoe betrokken je bent. Door Kundera ben ik daar kritischer op ‘kitsch’ gaan letten en zie het vanaf dat moment voortdurend om mij heen gebeuren.

 

Veel minder filosofisch, helemaal niet filosofisch eigenlijk, maar ik werd verrassend gegrepen door de liefdevolle manier waarop Kundera schrijft over Karenin, de hond van Tereza, een van de hoofdpersonages uit zijn roman. Bij het herlezen kwamen herinneringen terug uit mijn jeugdjaren op Curaçao.

 

Voor degenen die de roman niet gelezen hebben, ik begin met een samenvatting en eindig deze blog met citaten en verwijzingen naar enkele andere recensies, die ik om uiteenlopende redenen interessant vind.

 

Samenvatting

De ondraaglijke lichtheid van het bestaan vertelt, tegen de achtergrond van de Praagse Lente, het verhaal van Tereza en Tomas, van Franz en Sabina. Tomas is een hersenchirurg en obsessief vrouwenverslinder. Hij hoopt met iedere verovering het bijzondere deeltje van een vrouw te ontdekken dat haar onderscheidt van andere vrouwen. Tomas trouwt met Tereza maar kan haar niet trouw blijven. Tereza kan niet zonder Tomas, maar ze lijdt ook onder zijn overspel. Ze verhuizen van Praag naar Zürich waar hij een goede baan krijgt in het ziekenhuis.

Op zeker moment is Tereza zijn vrijages zat en gaat terug naar Tsjechoslowakije. Tomas mist haar en gaat haar achterna. In Praag wordt Tomas door het regime gedwongen afstand te nemen van een artikel dat hij jaren daarvoor in een tijdschrift heeft gepubliceerd. Hij weigert en verliest zijn prestigieuze baan. Het leven als glazenwasser bevalt hem beter dan gedacht, ook omdat het hem veel mogelijkheden biedt voor nieuwe escapades.


Sabina is kunstschilder en een van Tomas’ minnaressen. Sabina verafschuwt de ‘kitsch’ waarmee vele regimes hun vaak totalitaire ideologie verheerlijken. Franz is een geëngageerd professor die verliefd wordt op Sabina. Als hij zijn vrouw voor Sabina in de steek wil laten, verdwijnt Sabina uit zijn leven.


Tomas en Tereza verhuizen naar een rustige plek buiten Praag en leven dan samen met hun hond Karenin, een leven in een aanzienlijk rustiger tempo, wat neigt naar gelukkig, maar door hun verschillende karakters, als idylle nooit helemaal overtuigt.

DEEL I: ‘Wir haben es nicht gewusst’

Uit De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, het vijfde deel, Lichtheid en Zwaarte:

…Toen begon iedereen tegen de communisten te schreeuwen: Jullie zijn verantwoordelijk voor de ellende in het land (het was verarmd en verwoest), voor het verlies van de onafhankelijkheid ervan (het viel onder het juk van Rusland) en voor de justitiële moorden!

Degenen die beschuldigd werden antwoordden: Dat wisten we niet! We zijn bedrogen! We geloofden erin! Diep in ons hart zijn we onschuldig!

 

Het conflict spitste zich dus toe op deze vraag: Wisten ze het werkelijk niet? Of doen ze alsof ze het niet wisten?

Tomas volgde dit conflict (het hele tien miljoen tellende Tsjechische volk volgde het) en dacht dat zeker niet alle communisten volstrekt onwetend waren. (ze moesten toch wel iets weten over de verschrikkingen die plaatsvonden en nog steeds plaatsvinden in het Rusland van na de revolutie). Het is echter waarschijnlijk dat het merendeel van hen werkelijk niets wist.

En hij vond dat de essentiële vraag niet was: wisten ze het of wisten ze het niet? Maar: is de mens onschuldig, omdat hij iets niet weet? Is een domoor op de troon ontslagen van alle verantwoordelijkheid louter en alleen omdat hij een domoor is?

Laten we aannemen dat de Tsjechische officier van justitie die in het begin van de jaren vijftig voor een onschuldige de doodstraf eiste, misleid werd door zowel de Russische geheime politie als door de regering van zijn land. Maar hoe is het mogelijk dat vandaag, nu we reeds weten dat de beschuldigingen absurd en de terechtgestelden onschuldig waren, dezelfde officier van justitie zijn zuivere inborst verdedigt, zich op de borst slaand: mijn geweten is zuiver, ik wist het niet, ik geloofde erin! Zit niet juist in dat ‘Ik wist het niet, ik geloofde erin!’ zijn onherstelbare schuld?


Deze door Kundera gestelde essentiële vraag is voor mij vormend geweest. Vanaf dat moment stond ik mezelf niet meer toe om de andere kant op te kijken, om mijn kop in het zand te steken. Je kunt schuldig zijn door niet te weten wat je had kúnnen weten!

 

Leugentje om bestwil

Om dit naar de actualiteit te brengen en met elkaar te verbinden, moeten we een stukje terug in de tijd. In februari 2018 komt Halbe Zijlstra in opspraak (zie Wikipedia). Hij had in een toespraak in 2016 en bij andere gelegenheden gemeld dat hij in 2006 aanwezig was bij een bijeenkomst in de datsja, het buitenhuis van de Russische president Vladimir Poetin, waarbij deze gesproken zou hebben over zijn ambitie voor een ‘Groot-Rusland’: een uitbreiding van Rusland met Wit-Rusland, Oekraïne, de Baltische staten en eventueel Kazachstan.


Na mediavragen hierover bekende Zijlstra dat hij niet bij deze bijeenkomst was geweest. Volgens hem was het verhaal van iemand anders en deed hij het voorkomen als zijn eigen verhaal om de identiteit van de bron te beschermen. Voormalig Shell-topman Jeroen van der Veer maakte zich vervolgens bekend als Zijlstra’s bron, maar hij ontkende dat hij het op die manier aan Zijlstra had verteld. Volgens Van der Veer waren Poetins woorden over ‘Groot Rusland’ alleen historisch bedoeld en had deze niet gesuggereerd het grondgebied van Rusland te willen uitbreiden. De zaak kreeg ook in de internationale pers aandacht. Aan het begin van een debat over deze zaak in de Tweede Kamer, deelde Zijlstra op 13 februari 2018 mee bij de Koning zijn ontslag aan te vragen als minister van Buitenlandse Zaken; dit werd hem per die dag verleend.


Geloofwaardigheid

Minister Halbe Zijlstra trad dus af omdat hij jaren daarvoor ergens tijdens een speech vertelde dat hij ‘Poetin had horen spreken over “Groot Rusland”’ in plaats van dat ‘hij van een bron had begrepen dat Poetin sprak over zijn ambitie van een “Groot Rusland”’. Een kwajongensleugentje, of bescherming van een bron? Toentertijd werd er beslist niet zo naar ‘een leugentje om bestwil’ gekeken. De positie van een minister die niet volledig de waarheid sprak, ook al betrof het slechts een zijstrofe van een verhaaltje ergens in een achterafzaaltje, jaren voor zijn ministerschap, was daarmee onhoudbaar. Zijlstra was zijn geloofwaardigheid kwijt en diende af te treden, daar kon verder geen discussie over bestaan, hoe dik bevriend hij ook was met de premier, hoe belangrijk zijn rol ook was geweest tijdens de formatie van het nieuwe kabinet.


Principieel

Zo principieel was Nederland toen blijkbaar. Van politieke tegenstanders begreep ik dat nog, daarvoor zou ieder argument met beide handen zijn aangegrepen, maar van politieke vrienden had ik meer verwacht. Het kwam op mij meer over als karakterloosheid van degenen die dicht naast hem stonden. Hoe kon je iemand zo makkelijk laten vallen, hoe kon je iemand zo weinig bescherming bieden? Eerlijkheid was blijkbaar het hoogste goed, dat bood ook wel enige troost. Heel ‘mannelijk’ vond ik het allemaal niet. Aan de inhoud van ‘Poetins streven naar een “Groot Rusland”’ werd volkomen voorbij gegaan, extra cynisch vandaag de dag. Het ging slechts om de vraag ‘was je nu wel of niet in de datsja van Poetin?’ Is het een staaltje Nederlandse truttigheid waar we liever zwijmelen bij de gedachte aan het touwtje uit de brievenbus van Terlouw?


Trumpisme, Johnsonisme en Hugoïsme

Donald Trump was inmiddels president van Amerika, de machtigste man van de wereld, een man die onbeschoftheden, kleine leugens en grote leugens in zo’n hoge frequentie over de wereld uitstrooide dat geen enkel schandaal groot genoeg kon worden, omdat de aandacht met ieder volgend schandaal alweer werd afgeleid. In het Verenigd Koninkrijk hadden ze Boris Johnson die ook niet in zijn eerste leugen is gestikt. Liegende en bedriegende politici werd de nieuwe realiteit. Het gaat niet om wat de kiezer kan geloven, maar wat een kiezer wil geloven. Willen is emotie, we creëren een ‘wij tegen zij’. Een verruwing waarbij het vooral gaat om het tonen van wie de grootste heeft, verdeel en heers, geen ruimte voor begrip, opzouten met tolerantie. Een naar mijn overtuiging gevaarlijke ontwikkeling.


Clusterfuck

Hoe broos beschaafdheid ook in Nederland is, bleek tijdens de coronapandemie. Het had maar weinig gescheeld of Nederland had ingestemd met de invoering van 2G. Dat zou hebben betekend dat miljoenen mensen geen toegang meer zouden krijgen tot plekken, zelfs niet tot plekken die dienen voor primair levensonderhoud. Het gaat mij nadrukkelijk niet om de vraag over de effectiviteit van covid-vaccinatie in het bestrijden van ziekenhuisopnames. Het gaat mij erom dat de rechtvaardiging van invoering van 2G gebaseerd was op de bewering dat covid-vaccinaties ook in belangrijke mate virustransmissie zouden beperken. Mijn grote teleurstelling zat in het grote gemak waarmee buitensluiten van miljoenen bepleit werd, grondrechten met voeten werden getreden, op basis van een evidente onwaarheid. Ook RIVM schrijft (inmiddels) op haar website: ‘Uit verschillende studies is gebleken dat door vaccinatie de overdracht van het virus iets minder is’. ‘Iets minder’, of gaat het verschil misschien zelfs richting ‘verwaarloosbaar’?


2G

Het betekent hoe dan ook dat er nooit, ook toen niet, een serieuze wetenschappelijke studie kan zijn geweest die aantoonde dat covid-vaccins de transmissie wél effectief beperkten. Dat betekent dus dat alle 2G-roeptoeterende politici zeer ingrijpende maatregelen bepleitten op basis van kletskoek. Nogmaals, voor alle duidelijkheid, het gaat niet om de discussie over de beschermende werking van het vaccin tegen de ziekte, dus niet om de discussie of massaal vaccineren wel of geen goed idee was. Het gaat om de invoering van 2G vanuit de claim dat covid-vaccinatie zou beschermen tegen virusoverdracht, de reden waarom covid-ongevaccineerden een gevaar zouden vormen voor de gezondheid van anderen, en waarmee gesteld werd dat het wél een proportionele maatregel was om ongevaccineerden te weren van openbare plekken, waaronder zelfs supermarkten. Ook kwetsbaren, die zich door het ‘wie gevaccineerd is, loopt geen risico’-frame lieten uitnodigen tot het betreden van slecht geventileerde ruimtes, liepen hierdoor onnodig grote risico’s, kortom een totale clusterfuck.


Repressie

Wetenschappers die zich ‘wetenschappelijk’ opstelden door serieuze vragen te stellen werden gedemoniseerd. Artsen die hun bezorgdheid uitten, werd gedreigd hun BIG-registratie af te nemen. De directe en indirecte repressie vanuit de regering was zo groot dat het ook nog ergens te begrijpen viel dat de mainstream media zich terughoudend opstelden in het kritiseren van het beleid. De invloed van de overheid is gewoonweg te groot om je al te kritisch op te stellen. Tja, we hebben het over een moderne democratie, het geeft te denken.


Was het willens en wetens, of wisten politici het werkelijk niet? Hier komt dan de relevantie van de vraag die Kundera opwierp terug:

Zit niet juist in dat ‘Ik wist het niet, ik geloofde erin!’ zijn onherstelbare schuld?

Het is een angstaanjagend idee dat op basis van ontbrekend bewijs miljoenen mensen buitengesloten dreigden te worden (in verschillende landen om ons heen gebeurde dat daadwerkelijk). Het moet een combinatie van oerangst en overmoed zijn geweest. Politici die zich met messiaanse grootheidswaan laafden aan het vertrouwen dat de ‘angstigen’ en ‘goedgelovigen’ in hen stelden. ‘We weten precies waar ze wonen’, ‘we gaan van deur tot deur, van arm tot arm’, zinnetjes waardoor velen zich gedehumaniseerd voelden.


‘Meer of minder Marokkanen?’

Wat politieke afschuw betreft komt dat zinnetje ‘we gaan van deur tot deur, van arm tot arm’ voor mij dicht in de buurt van de vraag: ‘Willen jullie meer of minder Marokkanen?’ met vooral het ontluisterende daaropvolgende zinnetje: ‘Dan gaan we dat regelen!’ De politiek liet het aan de rechter om te beoordelen of hierin het toelaatbare was overschreden. Voor moed moet je niet per se in Den Haag zijn. Driftig de witte vlag hijsen voordat er zelfs maar sprake is van een vijand. Het moet vooral allemaal wel gezellig en respectvol blijven, de inhoud is te ingewikkeld, maar als het gaat over de vorm, of over de persoon, dan raken we nooit uitgepraat, dan zien we geestdrift en begeestering. Bah inhoud, vinden we moeilijk, is complex en vooral heel erg saai.


Avondklok

We kunnen niet allemaal helden zijn. Frustratie zit ook in mezelf. Na de instelling van de avondklok was ik de eerste avond, zonder hond, stipt om negen uur buiten in de hoop driftig protesterende medeburgers te ontmoeten. In het halfuur dat ik buiten liep, kwam ik, behalve twee agenten op een fiets, die het besmettingsgevaar dat ik veroorzaakte blijkbaar niet al te ernstig inschatten en de andere kant op fietsten, niemand tegen, behalve nog wat nieuwsgierigen die van achter hun gordijnen naar buiten gluurden, maar dat was het dan ook wel. Heel veel last had ik ook niet van de avondklok en het was best handig om afspraken af te zeggen waar ik toch geen zin in had. Mijn protest beperkte zich dus al snel tot niet veel meer dan af en toe een verhit discussietje over liberale waarden. Te veel om te verliezen. En dus was ik ook niet beter dan de mensen die het sowieso allemaal weinig kon schelen. Ik vond de maatregelen absurd, maar deed er weinig mee. Niet echt een held dus.


Mona Keijzer

Gelukkig waren ze er wel, de helden. Voor mij was er uiteindelijk één hele duidelijke held, Mona Keijzer. Zij durfde het aan om als staatssecretaris te zeggen dat ze niet langer meedeed aan de Haagse idiotie. Ze paste ervoor om langer medeverantwoordelijk te zijn voor beleid waarin we elkaar zouden buitensluiten op basis van ondeugdelijke wetenschappelijke argumenten. Mona Keijzer gaf een interview aan De Telegraaf en bezegelde daarmee haar lot als staatssecretaris.


Er was veel moed nodig om, vanuit de situatie waarin Mona zich bevond, namelijk een situatie die binnen het kabinet om strikte loyaliteit en eensgezindheid vroeg, toch een streep te trekken. Dat moet je ook niet lichtzinnig doen, maar nu was dat in mijn ogen volkomen terecht, omdat er sprake was van een ontoelaatbare onrechtvaardigheid. Laat helder zijn dat er lichtjaren verschil zit tussen ‘dat nooit weer’-taferelen, iedere vergelijking is onkies, maar wellicht dat juist mijn grote afschuw over die menselijke tragedie maakte dat de ‘onverschilligheid’ van zovelen mij zo raakte. Gebeurt zoiets dan echt nooit weer? Mona Keijzer verdient van mij een grote ‘Mona Keijzer trofee’ voor haar heldenmoed. Het zal nog te vroeg zijn, de verschillende kampen zijn nog niet voldoende tot elkaar gekomen, maar hopelijk wordt ze hiervoor ooit nog eens geëerd.


De genoemde passage van Kundera inspireerde me om een expliciete verwijzing op te nemen in mijn eerste manuscript, maar het heeft de eindversie van mijn debuut uiteindelijk toch niet gehaald:

‘Treinwagonpersers’, types die tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden in treinen stouwden. Zij die wisten dat er 3,6 Joden op elke vierkante meter pasten en dus 60 Joden in elke wagon, zo was dat immers nauwkeurig door de nazi’s berekend. Zij duwden de schuifdeuren van de treinwagons hermetisch in het slot. Zij staken hun hand omhoog ten teken dat de treinwagon perfect was afgeladen, klaar voor transport naar Theresienstadt, Bergen-Belsen, Buchenwald, Ravensbrück, Auschwitz en andere plekken van het totaal menselijk fiasco.


Een vertrek naar de dood en dat wisten ze ondanks dat ze het voor zichzelf ontkenden. Luister eens bij het spoor als een zwaarbeladen goederentrein traag in beweging komt en bedenk dan dat het gegil van de metalen wielen het gegil is van radeloze mensen die zij erin geduwd hebben en van wie ze konden weten welk lot ze te wachten stond.


Wir haben es nicht gewusst,’ Milan Kundera maakte er gehakt van in zijn boek De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Je was ook schuldig als je geen moeite had gedaan om te weten, onverschillig was.


De passage was te weinig functioneel voor mijn roman, kwam ook in de buurt van het kitsch-deugverwijt van Kundera uit het zesde deel van zijn roman.


De harde tweedeling in de maatschappij door 2G is er in Nederland niet gekomen. Nooit eerder tekenden in zo’n korte tijd zovelen een petitie, in dit geval tegen invoering van het Coronatoegangsbewijs. Dat betekende dat er toch ook een hele brede onderstroom was van mensen die de voorgestelde maatregelen buitenproportioneel vond, wat uiteindelijk toch behoorlijk hoopgevend is.


Opspraak

Kundera kwam in 2008 zelf in opspraak toen het Tsjechische weekblad Respekt schreef dat Kundera in zijn studententijd een activist zou hebben aangegeven bij de communistische geheime politie. Het slachtoffer belandde vervolgens 14 jaar in de gevangenis. Kundera heeft altijd ontkend. De cancel-cultuur van vandaag de dag zou Kundera vast minder goed gezind zijn. Ook fouten uit een ver verleden mogen je niet meer worden vergeven. Het gaat om puurheid, om haast goddelijke zuiverheid, weg van de vergeving, weg van barmhartigheid, weg van ‘Wie zonder zonden is werpe de eerste steen’. Of Kundera onschuldig is weet ik niet. Uit een al eerder genoemd citaat, lijkt hij vergevingsgezind als het jeugdige onwetendheid betreft, mogelijk kun je daarin al een vrijpleiten van zichzelf lezen:


Laten we aannemen dat de Tsjechische officier van justitie die in het begin van de jaren vijftig voor een onschuldige de doodstraf eiste, misleid werd door zowel de Russische geheime politie als door de regering van zijn land. Maar hoe is het mogelijk dat vandaag de dag, nu we weten dat de beschuldigingen absurd en de terechtgestelden onschuldig waren, diezelfde officier van justitie zijn zuivere inborst verdedigt, zich op de borst slaand: mijn geweten is zuiver, ik wist het niet, ik geloofde erin!


Verschraling

Kunst kun je niet helemaal los zien van de kunstenaar, maar omgekeerd de kunst beoordelen langs de lat van het subjectieve goed of kwaad van de kunstenaar, zorgt voor gevaarlijke verschraling, temeer omdat goed en kwaad geen objectieve begrippen zijn en verschuiven in de tijd. We zouden met meer zachte ogen naar de wereld moeten kijken. We zijn immers onvolmaakte wezens.

DEEL II: De kitsch van deugen

Uit De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, het zesde deel, De Grote Mars:


Pas in 1980 konden we in The Sunday Times lezen over de dood van Stalins zoon Jakov. Als krijgsgevangene tijdens de Tweede Wereldoorlog zat hij samen met de Engelse officieren in een Duits kamp. Ze hadden een gemeenschappelijke wc en Stalins zoon liet die altijd vies achter. De Engelsen vonden het niet prettig te kijken naar een wc besmeurd met stront, al was die stront van de zoon van de in die tijd machtigste man ter wereld.


Ze maakten hem verwijten. Hij was beledigd. Ze maakten hem keer op keer verwijten en dwongen hem de wc schoon te maken. Hij werd boos, maakte ruzie met hen, vocht. Uiteindelijk vroeg hij om een gesprek met de kampcommandant. Hij wilde dat de kampcommandant een oordeel zou uitspreken. Maar de zelfingenomen Duitser weigerde over stront te praten.


Stalins zoon kon die vernedering niet verdragen. Onder het tot de hemel uitroepen van de verschrikkelijkste Russische scheldwoorden rende hij naar de onder spanning staande draden om het kamp heen. Hij stortte zich ertegenaan. Zijn lichaam dat de wc van de Engelsen nooit meer zou bevuilen, bleef eraan vastzitten.


Of Stalins zoon Jakov Dzjoegasjvili werkelijk zo aan zijn einde is gekomen is de vraag. Op
Wikipedia lees je:

 

Op 14 april 1943 overleed Dzjoegasjvili in concentratiekamp Sachenhausen. Hij werd doodgeschoten toen hij het elektrische hek om het kamp beklom. Er wordt ook gezegd dat hij zelfmoord pleegde uit schaamte.

Een beste relatie met zijn vader had Jakov niet:

Hij verloor zijn moeder op 5 december 1907, omdat zij besmet was met vlektyfus. Jakov had een uitermate slechte band met zijn vader. Nadat Jakov in bed werd betrapt met de 16-jarige dochter van een priester, schold Stalin hem flink uit, waarna Dzjoegasjvili een zelfmoordpoging deed door zichzelf in het hart te schieten. Die zelfmoordpoging mislukte. Stalin reageerde: ‘Hij kan niet eens goed schieten.’


Plezier

Kundera zal vast plezier hebben beleefd aan deze passage om zo indirect de Russen te kunnen beledigen via Stalins zoon. De zoon van de in die tijd machtigste man ter wereld, neergezet als een wereldvreemd poepmonster. Een mooie passage omdat die zowel grotesk als realistisch geschreven is. Bij herlezen moet ik telkens glimlachen. Het zal te maken hebben met mijn fascinatie voor poep en plas als bruuske tegenstander van het serene. Hoe vaak het menselijk lichaam in de kunsten ook als hemels wordt beschreven, een vertwijfeld ontkennen van de sterfelijkheid én de feitelijkheid dat ieder mens, prinses of prins, uiteindelijk ook maar een lekkend, egoïstisch poeplichaam heeft van waaruit voortdurend ook nog diverse andere soorten banaliteiten ontsnappen.


In Nocturne voor Messina koppel ik schoonheid ook aan stront:

Het bijzondere aan Messina was dat ze mooi was onder alle omstandigheden. Dat had ik nog niet eerder gezien. Meisjes konden fotogeniek zijn, maar dan waren ze mooi dankzij een juiste belichting, door make-up aangescherpte accenten, het gezicht vanuit de meest gunstige hoek gefotografeerd, maar dat kon bij een ontmoeting tot een ‘joh, ben jij dat op de foto?’-verbazing leiden.


Sommige hoofdjes konden prinsesjesachtig mooi zijn en in bekoorlijke jurkjes schitteren op de rode loper, maar dat kon ’s ochtends aan een ontbijttafel behoorlijk dissoneren. Een mooi hoofd kon ook verdomd lelijk worden bij een plotseling door emotie veranderende gezichtsexpressie. Ik hield niet van meisjes die eruitzagen als een giechelende pony als ze bij het lachen te veel tandvlees ontblootten, of waar een huilgezicht leidde tot twijfel of ze de chromosoomhuishouding wel helemaal op orde hadden.


Mooie meisjes hoorden ook niet te schijten. De gedachte dat ze in al hun mooiheid tot zulke afschuwelijke dingen in staat waren, wekte bij mij diepe vertwijfeling op. Maar niet als het om Messina ging. Zelfs op zulke momenten, dat kon haast niet anders, was ze ook nog bloedmooi.


Nog een passage uit het zesde deel, De Grote Mars uit
De ondraaglijke lichtheid van het bestaan:

 

Het feit dat tot voor kort het woord stront met drie puntjes [in mijn uitgave van de roman staan letterlijk drie puntjes] werd aangeduid had niets te maken met morele overwegingen. U wilt toch niet beweren dat stront immoreel is?! Afkeuring van stront is metafysisch. Ontlasting is het dagelijkse bewijs dat men de schepping niet aanvaardt. Het één of het ander: of stront is aanvaardbaar (en dan hoef je de wc-deur niet op slot te doen!) of we zijn geschapen op een onaanvaardbare manier.


En verderop:


Kitsch is de absolute ontkenning van stront in letterlijke en figuurlijke zin; kitsch sluit vanuit zijn gezichtspunt alles uit wat het menselijk bestaan essentieel onaanvaardbaar maakt.


Architect Marjolein van Eig legt dit in een artikel van HP/De Tijd met als titel Kitsch: de absolute ontkenning van poep als volgt uit:

Wat mij betreft staat Kundera’s uitspraak voor het ontkennen van de kracht van lelijkheid. Om het leven te zien zoals het is, in al haar rauwheid. Kunst, mensen, gebouwen, boeken, mode, alles in het leven is pas interessant, mooi of indrukwekkend als het niet perfect is. Als er een beetje poep in zit.

Toevallig leg ik in mijn eerste manuscript van Nocturne voor Messina een zelfde relatie: echte schoonheid is subtiel en het ontbreken van imperfecties is kitsch.


Het huis waar Emilie trouwde zag eruit als in een sprookje, maar dan een Amerikaans sprookje. Alle details klopten zo goed dat het daardoor juist weer niet authentiek was. Alsof er niemand was die kon bedenken dat je met hier en daar een schoonheidsvlekje juist de ziel ergens in kon krijgen.


Maar expres een schoonheidsfoutje maken om het echter te laten lijken, was ook weer nep en klonk bovendien ook makkelijker dan het was. Het was makkelijker om alle details goed te maken dan bewust ergens een asymmetrie of een onevenwichtigheid in aan te brengen. Dat kon je immers overal wel doen en wie zei dat het dan niet juist op een plek gedaan werd waar het zo storend was dat iedereen er spottend wat van zei, of er niets van zei, maar dat je de mensen dan zag wijzen en glimlachen naar het foutje.


De keuzestress van waar je de schoonheidsfoutjes moest aanbrengen om het ziel te geven zou te groot kunnen zijn. De onzekerheid daarover maakte dat er geen schoonheidsfoutjes waren en dat alles er precies zo gelikt uitzag dat het dan als plastic aanvoelde. Bombastische Amerikaanse kitsch, geen enkel gevoel voor subtiliteit, maar groot, groter, grootst, smeer het er in dikke lagen bovenop als dikke likken vruchtenjam op een pancake.


Was dat wat de kunstenaar onderscheidde van zijn volgers? De volgers imiteerden tenslotte een sprookje. Zij verzonnen het sprookje niet zelf. Ze wilden leven volgens het idee van een mooi sprookje. Zo precies mogelijk, zonder eigen inbreng en ook meteen duidelijk. Als iemand verdrietig was dan diende de traan zo groot te zijn zoals bij Pierrot zodat er voor niemand ook maar een misverstand kon bestaan. Bij Pierrot rolt een grote traan over zijn wangen, dus Pierrot huilt en dus Pierrot is verdrietig.


Geen moeilijkdoenerij van ‘het blijft fascineren, omdat het maar niet duidelijk wordt wat er precies in hem omgaat,’ nee want dan zou het een nogal individualistische bedoening worden van hij ziet er ‘zus’ in en zij ziet er ‘zo’ in, hij weer ‘dit’ en zij weer ‘dat’, nee dat schoot natuurlijk niet op. Emoties diende je samen te beleven dus moest er vooral geen misverstand kunnen ontstaan over welke emotie er samen gevierd werd. We smeerden de clichés er vette chocoladeboter dik bovenop. Geen elitaire interessantdoenerij, zoet is zoet en zout is zout. Dat was wel zo makkelijk voor iedereen.


Het heeft de eindversie van mijn roman niet gehaald omdat het te uitleggerig is en daarmee vaart uit het verhaal haalt.


Nog een passage uit het zesde deel, De Grote Mars uit De ondraaglijke lichtheid van het bestaan:


Een Française, professor in de linguïstiek, greep de actrice toen bij de pols en zei tegen haar (in afgrijselijk Engels): ‘Dit is een optocht van artsen die doodzieke Cambodjanen willen genezen en geen spektakel voor filmsterren!’

De pols van de actrice zat in de houdgreep van de professor in de linguïstiek en ze had niet de kracht zich los te rukken.

Ze zei (in uitstekend Engels): ‘Wat maak je me nou! Ik heb al aan honderden optochten meegedaan! Er is altijd een ster bij nodig! Dat is ons werk! Dat is onze morele plicht!’

‘Merde,’ zei de professor in de linguïstiek (in uitstekend Frans).

De Amerikaanse actrice verstond haar en begon te huilen.

‘Hou ’t zo,’ riep een cameraman en knielde voor haar neer. De actrice keek heel lang in de lens en de tranen rolden over de wangen.


En iets verderop in De Grote Mars, een passage waar een zanger de actrice vergezelt:


Fotografen en cameramensen bleven om de actrice en de zanger heen springen. Een beroemde Amerikaanse fotograaf probeerde hun gezicht plus de vlag in de lens te krijgen, maar dat viel niet mee, want de stok was lang. Hij rende daarom achteruit een rijstveld in. Zo kwam het dat hij op een mijn stapte. Er klonk een ontploffing en zijn in stukken gereten lichaam vloog rond, een regen van bloed sproeiend op de Europese intellectuelen.


De zanger en de actrice waren geschrokken en stonden als aan de grond genageld. Beiden hieven toen de ogen naar de vlag. De vlag zat onder het bloed. Daar schrokken ze opnieuw van. Toen keken ze nog een keer bedeesd omhoog en begonnen te glimlachen. Een vreemde en nog ongekende trots stroomde door hen heen, omdat de vlag die ze droegen ingewijd was met bloed. Ze liepen weer verder.


Kundera laat De Grote Mars uiteraard bitter cynisch eindigen. Als ze bij een grensovergang roepen of ze verder mogen en geen antwoord krijgen (onduidelijk is of er überhaupt wel iemand aan de andere kant is), slaat de onzekerheid toe. De stilte is voldoende om alle heldendom te smoren. De Grote Mars maakt rechtsomkeert.


Altruïsme en kitsch-deugers

Kitsch, dat betekende voor mij, toen ik het boek de eerste keer las, ook een nieuw inzicht. We hadden als student verhitte discussies over de vraag of de mens in de kern altijd egoïstisch is en dat altruïsme niet bestaat, dat het vaak kitsch is, dat Moeder Teresa dus feitelijk niet beter was dan – laten we een vergelijking met het heden maken – Sywert van Lienden. Een nogal puberaal standpunt. Want hoewel je zou kunnen beredeneren dat handelen altijd door een ‘eigen motief’ wordt gedreven, is toch de mate waarin de ‘ik’ of de ‘ander’ daarin een rol speelt nogal bepalend om onderscheid te maken tussen egoïsme en altruïsme. De mate van opoffering van jezelf voor een ander is ook zo’n maat. Het is makkelijker voor degene die overvloed bezit om te geven. Een kleine bijdrage kan soms een groter offer zijn, daar kunnen we de Bijbel ook al op naslaan.


Haarlok

Vandaag de dag struikelen we over de kitsch-deugers. Daar waar slachtoffers zijn, duiken ze vanzelf op. ‘How can I make this about me?’, hoe kan ik iets verzinnen waarmee ik de aandacht op mezelf weet te vestigen en dat liefst met zo min mogelijk moeite? Het afknippen van een haarlok om solidair te zijn met de Iraanse vrouwen die zich kaalschoren tijdens protesten, dat vormde in 2022 voor mij weer een prachtig hoogtepunt van pure kitsch. Hoe groter het tromgeroffel en hoe meer ieniemienie het plukje afgeknipte haar, hoe prachtiger ik het vond. Natuurlijk geldt dat niets doen niet per se beter is, maar het komt soms akelig dicht in de buurt.


Verwijtbaar deugen

Waar kitsch-deugen schadelijker wordt, ‘schuldig zijn door niet te weten wat je wel had kunnen én moeten weten’, is als ouders hun pubers vandaag de dag nog naar Afrika sturen om daar weeskinderen te gaan verzorgen. Dat was zo’n veelgevraagde deugactiviteit, dat om aan deze Westerse vraag te kunnen voldoen, baby’s bij hun moeders weggeroofd moesten worden om ze tot wees te maken. Hoe cynisch kan het zijn? Dan kan ik me nog voorstellen dat dit lange tijd onbekend was, maar los daarvan had het makkelijk begrepen kunnen worden dat het voor de hechting van een kind niet bepaald gunstig is als puberlief, een paar weken later met een prachtige opvulling van het cv, huiswaarts keert en de baby aan een nieuwe deugpuber overdraagt.


In Nocturne voor Messina staat een passage die geïnspireerd is door de kritiek van Kundera op het kitsch-deugen:

Jolien was verrassend vergevingsgezind en gaf me een knuffel. ‘Verwijt jij mij soms exotisme, David?’ vroeg ze plagend. ‘Nou, het klopt misschien ook wel een beetje,’ waarna ze op een wat klagerige toon vervolgde: ‘Ik vind het hier in Nederland allemaal zo beperkt.’ Daarop volgde de ontboezeming dat ze Nijmegen ook zo’n simpel gat vond. Daarbij sprak ze ‘Nijmegen’ met dedain uit, op dezelfde manier zoals ze eerder in Le Magnifique neerbuigend had gedaan over Brabanders.


Ze gaf toe dat ze van exotisch hield, dat ze ervan droomde om later in Afrika in een weeshuis vrijwilligerswerk te gaan doen, dat ze nog zoveel van de wereld wilde zien. Ik antwoordde koeltjes dat ik wist hoe het voelde om als kind verlaten te worden.


‘Ach David, jij bent altijd zo cynisch!’ sneerde ze. ‘Ik hoef er toch verdomme geen geld voor? Je weet een verhaal altijd zo te draaien dat het over jou gaat. Ja, David,’ zei ze, ‘jij hebt het zwaar gehad. Je hebt te weinig moederliefde gekend, maar dat weten we nu onderhand toch wel een keer?’ Daarmee was de koek nog niet helemaal op.


‘Met dat larmoyante toontje van je ook altijd. Het maakt je er heus niet aantrekkelijker op, hoor.’


Privé-aapjes

Met kitsch-deugen heb ik zelf ook nog een koddige ervaring op de vierkante millimeter gehad. Toen mijn broertje en ik net bij onze pleegouders in Mook waren ingetrokken, kwam er een oudere dame op bezoek die we tante moesten noemen. Het was hartje zomer en de mussen vielen van het dak van de hitte. ‘Volgende keer als ik kom breng ik bontjasjes voor jullie mee, want jullie zullen het wel koud hebben.’ Ze snikte er een beetje bij, zo vol was ze van haar eigen goedheid. Ze luisterde niet echt naar onze protesten, die deed ze af als valse bescheidenheid.


Liefst had ze naast bontjasjes ook nog een rood tuigje meegenomen waarmee ze ons als haar privé-aapjes in de buurt had kunnen uitlaten om bij zo veel mogelijk mensen haar goedheid te etaleren. We hebben er maar hartelijk om gelachen, het heeft ook niet veel zin om achter zoiets futiels veel meer te zoeken dan goedbedoelde simpelheid. Een ezelin kon je moeilijk verwijten dat ze een ezel was.

DEEL III: Dierenliefde

Verrassend gevoelig vond ik de passage over Karenin, de hond van Tereza. Karenin liep iedere ochtend mee naar de bakker en kreeg dan een croissant die zij, het was een teefje, in haar bek nam en daarmee naar huis huppelde. Op een gegeven moment ontdekken ze bij haar een knobbeltje en blijkt ze kanker te hebben.


Passages uit het zevende en laatste deel van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, ‘Karenins glimlach’:

Ze [Tereza] stond op en kleedde zich aan. Ook hier in het dorp begon haar dag met een wandeling naar de winkel voor melk, brood en croissants. Maar toen ze deze keer naar Karenin riep om met haar mee te gaan, hief deze amper zijn kop. Het was voor het eerst dat hij weigerde deel te nemen aan het ritueel dat hij destijds zelf onvoorwaardelijk had geëist.


Ze ging dus zonder hem. ‘Waar is Karenin?’ vroeg de verkoopster en ze stond al met een croissant voor hem klaar. Deze keer droeg Tereza die zelf in haar boodschappentas. Direct in de deuropening nam ze hem eruit en liet hem zien. Ze wilde dat hij hem kwam halen, maar hij bleef liggen en verroerde zich niet.


Tomas zag hoe ongelukkig Tereza was. Hij nam de croissant in zijn mond en liet zich op handen en voeten zakken tegenover Karenin. Daarna kroop hij langzaam naar hem toe. Karenin observeerde hem, een vonkje interesse leek in zijn ogen te flitsen, maar hij stond niet op. Tomas kwam met zijn gezicht vlak bij zijn snuit. Zonder zijn lichaam te bewegen nam de hond het stukje croissant dat uit Tomas’ mond stak in zijn bek. Daarna liet Tomas de croissant los, zodat die helemaal van Karenin werd.


Tomas nog steeds op handen en voeten, week terug, kromp ineen en begon te grommen. Hij deed alsof hij om de croissant wilde vechten. Op dat moment antwoordde de hond zijn baas met gegrom. Eindelijk! Daar hebben ze op gewacht! Karenin heeft zin om te spelen! Karenin heeft nog zin om te leven.


Dat gegrom was Karenins glimlach en zij wilden dat die glimlach zo lang mogelijk zou duren. Daarom kroop Tomas weer naar hem toe en pakte het eind dat uit de bek van de hond stak. Hun koppen waren vlak bij elkaar, Tomas rook de adem van de hond en op zijn gezicht kriebelden lange haartjes die om Karenins neus groeiden. De hond gromde nog een keer en gaf een ruk met zijn bek. Beiden hielden een halve croissant tussen hun tanden. Daarna maakte Karenin de aloude fout. Hij liet zijn stuk croissant vallen en wilde de helft bemachtigen die zijn baas in zijn mond hield. Hij vergat, zoals altijd, dat Tomas geen hond was en handen had. Tomas liet zijn croissant niet los en raapte de gevallen helft van de grond.


‘Tomas, je pakt hem toch niet zijn croissant af?’ schreeuwde Tereza.


Tomas liet beide helften vallen, vlak voor Karenin, die de eerste helft snel verzwolg en de tweede lange tijd ostentatief in zijn bek hield, voor beiden pochend met zijn overwinning.


Ze keken naar hem en vonden weer dat Karenin glimlachte, en dat hij, zolang hij glimlachte, een reden had om te leven, al was hij ten dode opgeschreven.

Ze ging naast hem op de grond liggen en legde haar arm om hem heen. Heel langzaam en moe snuffelde hij aan haar en hij gaf haar één of twee likken. Zijn gelik onderging ze met gesloten ogen, alsof ze het zich voor altijd wilde herinneren.

Tomas vroeg haar de dunne achterpoot goed vast te grijpen boven de ader, die moeilijk te prikken was. Ze hield Karenins poot beet, maar bleef met haar gezicht bij zijn kop. Ze praatte voortdurend tegen hem met zachte stem en hij dacht alleen aan haar. Hij was niet bang. Hij likte nog twee keer haar gezicht. En Tereza fluisterde: ‘Wees niet bang, wees maar niet bang, daar doet niets je meer pijn, daar ga je dromen over eekhoorntjes en haasjes, er zullen koeien zijn en Mefisto zal er zijn, wees maar niet bang…’


Blacky

Deze passages deden wat met mij. Het riep onverwachts herinneringen op aan de huisdieren uit mijn jeugd. Op Curaçao woonden we op de Caracasbaaiweg, een steenworp afstand van Jan Thiel, maar ver genoeg om toch geen vriendjes in de buurt te hebben. Mijn broertje was te jong om mee te spelen, dat was ik dan ook weer voor mijn zus.


Op een dag kwam er een hond bij ons aanlopen die zich eenvoudigweg niet liet wegsturen. Hij likte mijn gezicht met een gehaastheid om mij geen kans te geven op andere gedachten te komen. Ik durfde me pas aan hem te hechten toen de angst was weggeëbd dat de rechtmatige eigenaar zich zou melden. Hij was zo zwart als koolsteen, dus noemde ik hem Blacky. Hij was net zo wild als ik en in de hitte van onze talloze gevechten, stak ik zonder enige schroom mijn keel met adamsappel en al in zijn wijd opengesperde bek vol blinkend witte, messcherpe tanden.


Als het dol maken hem teveel werd, spurtte hij weg, sprong over de heg de mondi (onontgonnen wildernis) in, om pas uren later enigszins gekalmeerd terug te keren. Als hij hinkte, liet hij zich piepend, toch geheel op mij vertrouwend, spijkerlange doorns uit zijn poot trekken, of prutste ik vol bloed gezogen karpatten (teken) uit de binnenkant van zijn oorschelp. Iedere dag als ik terug uit school kwam volgde eerst een minutenlange knuffelpartij met veel geblaf, gepiep en gekwispel.


Het huwelijk van mijn ouders hield geen stand, mijn broertje en ik gingen met mijn moeder mee naar Nederland, mijn zus bleef bij mijn grootouders op Curaçao, Blacky bleef achter bij mijn vader. De eerste vakantie op Curaçao was pas een paar jaar later. Zoals honden doen, liep hij luid blaffend met de auto mee de tuin in. Toen ik uitstapte zagen Blacky en ik elkaar meteen. Hij keek me aan, er was een blik van herkenning, maar waar ik hoopte op blij kwispelen, gebeurde dat niet. Ik zag iets wat leek op verstarring, hij draaide zich om en liep weg met zijn staart half tussen zijn poten. Blacky kon er blijkbaar niet mee omgaan en voelde wellicht aan dat na kortstondig samenzijn er weer een nieuw afscheid zou volgen. Ik begreep het wel, maar ergens ook weer niet, want waarom wilde hij niet dat ik hem mijn gemis toonde?


Enkele jaren later belde mijn vader. Blacky was geiten achterna gerend en is toen door de politie doodgeschoten. Meer kon hij er ook niet van maken.


Kinderen zijn niet bekend met termen als projectie. Een kind ziet gedragingen van een hond en een kind denkt te weten wat er in de hond omgaat. Het kind heeft geen reden om eraan te twijfelen, de hond zegt niets terug, aan de bewegingen van de hond wordt betekenis toegekend. Je kunt het later rationeel in een ander perspectief plaatsen, door meer kennis en ervaring, maar toch, door de vele eerdere gedachten die ik had, en de emoties die dat opriep, de ‘inprenting’, is het effect van ‘weten dat het misschien toch wat anders zat’, maar beperkt. Het gevoel ‘elkaar niet begrepen te hebben’ blijft bestaan.


De passage in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan bracht herinneringen boven. Wellicht speelt mee dat het in deze roman door twee volwassenen werd beleefd, in ieder geval dat de situatie door de schrijver als een realistische mogelijkheid werd gezien. De kind-emoties kunnen blijkbaar ook door volwassenen zo ervaren worden, dat geeft het extra gewicht. Het lijkt logisch dat de angst om je onvoorwaardelijk te binden ook gevoed kan zijn door de dood van een huisdier.

Recensies

Tot slot enkele citaten uit mijns inziens verschillende interessante recensies. Sommige gaan dieper in op de inhoud, uit andere spreekt eenzelfde bewondering als die ik heb voor deze roman.

Het stuk van Maartje Laterveer laat zien hoe nauw vertalen luistert, iets wat niet beoordeeld kan worden zonder perfecte taalbeheersing van de andere taal, in dit geval het Frans. Alleen al om die reden voor mij een reden voor een respectvolle buiging.

Irene van der Linde

De Groene verschenen in nr. 37 – 9 september 2015 –

In 1956 wordt Kundera weer toegelaten tot de Communistische Partij – hij was zijn hele jeugd een loyale communist. Maar in 1968 is hij zijdelings betrokken bij de Praagse Lente en na de inval van de sovjettanks in augustus wordt zijn werk op de zwarte lijst gezet. Hij verliest zijn baan en krijgt een publicatieverbod. In 1975 vertrekt hij naar Parijs waar hij sindsdien woont.

Als Sabina een tentoonstelling in Duitsland heeft, ziet ze in de catalogus een foto van zichzelf, met daaroverheen prikkeldraad getekend. ‘Binnenin stond haar biografie en die leek op een hagiografie van martelaars en heiligen; ze had geleden, ze had gevochten tegen onrecht, ze had het gekwelde vaderland moeten verlaten en ze streed nu verder.’ Ze protesteerde ertegen. ‘Ze zei razend: “Mijn vijand is niet het communisme, maar kitsch.”’

Sabina verafschuwt de sovjetkitsch, maar ook deze westerse kitsch, zoals Kundera het noemt. ‘In het rijk van de totalitaire kitsch staan de antwoorden bij voorbaat vast en sluiten elke vraag uit’, schrijft hij in de roman. ‘Alleen kunnen zij die tegen totalitaire regimes strijden slechts moeizaam vechten tegen vragen en twijfels. Ook zij hebben hun zekerheden en eenvoudige waarheden nodig, die begrijpelijk zijn voor de grootst mogelijke hoeveelheid mensen en die een collectieve traanafscheiding opwekken.’ Dit is de kitsch van Kundera. ‘Politieke bewegingen berusten niet op rationele standpunten, maar op fantasieën, denkbeelden, woorden en archetypen, die samen vorm geven aan deze of gene politieke kitsch.’

Leo Geerts

Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52(1984-1985) [tijdschrift]

Wat Tereza betreft wordt Tomáš het slachtoffer van een van de allerzwaarste gevoelens, het medelijden. In zijn primaire betekenis is het medelijden een vernederend gevoel dat het object ervan kleiner maakt. Maar als ‘medeleven’, als ‘de maximale capaciteit van gevoelsverbeelding’, tilt het twee geliefden op naar een vederlichte eenwording.


Een typische variatie op het thema van het medelijden brengt de hond Karenin (eigenlijk een ‘zij’, maar ze noemen haar naar de echtgenoot van de ontrouwe Anna); de Russische naam alleen al staat voor de zwaarte van ons medelijden – die variant van de wreedheid – tegenover dieren. De hond wordt niet minder dan de grondslag van een humanistische filosofie, van een afrekening met Descartes voor wie de mens de heer der schepping was. Gekocht als troost voor Tereza, wordt Karenin de belangrijkste variatie op dit thema! Ook deze hondenfiguur snijdt aan allerlei kanten: Tsjechen zullen ze ongetwijfeld als spot op de Russische emotionaliteit ervaren.


Deze verraderlijkheid van Sabina is iets anders dan de onverzadigbare erotiek van de al even ontrouwe Tomáš. Wie Kundera’s werk kent, leest in zijn analyse van die erotiek ook een stukje van zijn literaire programma. ‘Wat zocht hij in hen? Wat trok hem zo in hen aan? Is het vrijen soms niet alleen een eeuwige herhaling van hetzelfde?’ Je kunt die vraag doorvertalen naar de literatuur: is elk nieuw verhaal niet een eeuwige herhaling van hetzelfde? ‘Nee. Een klein stukje blijft altijd onvoorstelbaar.’


Om dat stukje is het in de erotiek van Tomáš en in de literatuur van Kundera te doen: de verkenning van nog onontdekte menselijke mogelijkheden. ‘Tomáš was geobsedeerd door het verlangen dat ene miljoenste deeltje te ontdekken en te grijpen en hij denkt dat daarin de zin van zijn obsessie voor vrouwen ligt. Hij is niet geobsedeerd door vrouwen, hij is geobsedeerd door wat in elk van hen onvoorstelbaar is, met andere woorden: hij is geobsedeerd door dat miljoenste deeltje van ongelijkheid dat de ene vrouw onderscheidt van de andere vrouw. (Misschien raakte hier zijn hartstocht voor chirurgie zijn hartstocht voor hoerenloperij. Nooit liet hij het imaginaire scalpel los, ook niet bij zijn minnaressen…)’. De homo eroticus en de chirurg als metaforen voor de auteur.


Het aforisme is voor Kundera – dat heeft hij bij Nietzsche geleerd – immers de esthetische condensatie van heldere gedachten.


Maartje Laterveer

Tijdschrift Vooys. Jaargang 18 (2000)


Zodra een auteur zijn werk publiceert, stelt hij het bloot aan vertalers die het toegankelijk willen maken voor het publiek van het eigen taalgebied. Aan de ene kant is dit heel gunstig voor de auteur: hoe meer zijn boeken vertaald worden, hoe breder zijn lezerspubliek en hoe groter zijn naamsbekendheid. Maar aan de andere kant is het ook gevaarlijk. Want met het verkopen van de auteursrechten aan een vertaler, geeft de auteur in feite de controle over zijn werk uit handen.

Vergelijking tussen vertaling en revisie.

Wat bij de vergelijking tussen Kérels vertaling en de revisie van Kundera onmiddellijk opvalt, is dat Kundera de werkwoordstijd heeft veranderd en daarmee de suggestie van realiteit (futur composé) verruilt voor een suggestie van irrealiteit (futur simple). Daarnaast heeft hij op verschillende plaatsen de woordvolgorde zodanig veranderd dat een verschuiving van het accent voelbaar is, en heeft hij enkele woorden vervangen door woorden die andere connotaties met zich meebrengen. De openingszin is hier een duidelijk voorbeeld van:

Vertaling door Kérel:

L’éternel retour est une idée mystérieuse, et Nietzsche, avec cette idée, a mis bien des philosophes dans l’embarras: penser qu’un jour tout va se répéter comme on l’a déjà vécu et que cette répétition va encore indéfiniment se répéter! (Kundera 1984)


Revisie door Kundera
:

L’éternel retour est une idée mystérieuse et, avec elle, Nietzsche a mis bien des philosophes dans l’embarras: penser qu’un jour tout se répètera comme nous l’avons déjà vécu et que même cette répétition se répètera encore indéfiniment! (Kundera 1989)

(Nederlandse vertaling:

De idee van de eeuwige terugkeer der dingen is raadselachtig en Nietzsche heeft er andere filosofen mee in verlegenheid gebracht: te denken dat alles zich eens zou herhalen zoals we het al hebben beleefd, en dat ook die herhaling eindeloos zou doorgaan! (Kundera 1985b))


Door de verwijzing ‘avec elle’ voor ‘Nietzsche’ te plaatsen en bovendien de herhaling ‘cette idée’ te vervangen door een persoonlijk voornaamwoord, heeft Kundera niet alleen het accent van het tweede onderwerp ‘Nietzsche’ weggenomen, maar ook het accent op het eerste onderwerp ‘l’éternel retour’ versterkt. Daar waar de zin van Kérel is opgedeeld in twee proposities die beide even zwaar lijken te wegen, draait de zin van Kundera meer om het eerste gedeelte en is het tweede ondergeschikt. In het laatste deel van de alinea zien we dat de samengestelde toekomende tijd van Kérel lijkt te willen verwijzen naar een reële waarschijnlijkheid, terwijl de enkelvoudige toekomende tijd van Kundera duidelijk wijst op een vraagstelling die buiten elke vorm van realiteit staat.


Het resultaat van dit soort aanpassingen is een soepeler tekst, die lichter en concreter van stijl is dan de tekst van Kérel. Wat betekenis betreft zijn bepaalde aspecten geaccentueerd die bij Kérel neutraal zijn gebleven, waardoor de gedachtegang een enigszins andere wending neemt.

 

Martin de Zwaan

Volkskrant – 29 maart 2014, Draaglijke zwaarte

Uit vrije wil een roman herlezen, of zelfs voor de vierde of vijfde keer lezen, is altijd een combinatie van twee tegenstrijdige verlangens: je wilt terugvinden wat je eerder zo hebt gewaardeerd, maar hoopt tegelijkertijd opnieuw te worden verrast. Soms loopt het op een teleurstelling uit omdat de vonk van destijds niet meer wil overslaan, soms blijkt het boek over onvermoede reserves te beschikken en overrompelt het je opnieuw. Maar geen tweemaal lees je hetzelfde boek…


Gelijkenis met George Orwells 1984


Daarom is dat misschien wel het eerste wat opvalt bij herlezing van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan: dat het boek zo weinig over politiek gaat. Rusland mag zich dan ook in 2014 weer van zijn imperialistische kant hebben laten zien – in die zin is er weinig veranderd -, de hoogtijdagen van het communisme liggen zo ver achter ons dat we de roman niet automatisch meer met een politieke bril beginnen te lezen. En terecht, want eigenlijk is de politieke situatie in Tsjechoslowakije voor Kundera niets anders dan een decor. Een decor dat weliswaar grote invloed heeft op het leven van de personages (die moeten emigreren of hun baan verliezen), maar dat er nooit in slaagt het héle leven te overheersen, hoe graag het ook zou willen.


Een prachtig staaltje werk dat eigenlijk maar één groot nadeel heeft: het is loodzwaar en laat je geen enkele bewegingsvrijheid, je kunt er alleen maar bewonderend naar opzien en ervan houden zoals Orwell zei dat we van Big Brother moeten houden.


A Quattro Mani

Reporters online, geplaatst op 12 september 2014.

 

Interview met Martin de Haan (1966), essayist en vertaler uit het Frans, en de vaste vertaler van het werk van Michel Houellebecq en Milan Kundera.

Wat vind jij zijn mooiste werk?

‘Poeh… Ik heb een grote voorkeur voor zijn eerste Franse roman, Traagheid, het boek dat ik nu ga hervertalen. Dat voelt als een schrijver die zichzelf herontdekt. Hij begon gewoon iets te schrijven, het was helemaal niet de bedoeling een roman te schrijven, maar hij vond het zo leuk dat hij doorging. Dat plezier straalt ervan af. Het boek van de lach en de vergetelheid is mijn lievelingsboek uit zijn Tsjechische periode. Dat begon als een verhalenbundel, maar die verhalen werden samen een roman. Ogenschijnlijk hebben de verschillende delen op verhaalniveau niets met elkaar te maken, maar omdat er een thematisch verband is, vormen ze samen toch een roman. Dat vind ik echt heel leuk.’


Dus niet zijn beroemdste roman, ‘De ondraaglijke lichtheid van het bestaan’?


‘Ik heb het pas herlezen en wat me opviel was de ideeënrijkdom. Je zou denken dat ik het wel kende, ik heb het al vijf keer gelezen, maar toch was ik weer verbaasd over wat ik allemaal aantrof, hoe hij dingen omschrijft, de beelden die hij gebruikt.


Maar dat boek is niet beter dan zijn andere romans. De aandacht ervoor is een beetje opgefokt door de verfilming. Kundera heeft een hekel aan het werk gekregen door die film, omdat die zich concentreert op het liefdesverhaaltje. De film is precies het soort kitsch dat in de roman wordt bekritiseerd. Er staat nota bene in de roman een passage over verfilmingen van romans tot Amerikaanse tranentrekkers! Kundera vindt actrice Juliette Binoche goed, maar de rest van de film vindt hij waardeloos.’

 

Overlijden

Bezig met de laatste aanpassingen aan deze blog, werd op 12 juli 2023 het nieuws van Kunderas overlijden bekendgemaakt. Voor mij is er een groot inspirator heengegaan.